De varkenshoeder                                    Kerstverhaal 2019

 “Jezus! Nee toch”. De woorden kwamen rauw uit zijn keel. Daar lag hij in de drek tussen de slachtrijpe varkens terwijl het bloed langs zijn nek gutste. Dit is foute boel. Als ik niet snel wegkom vreten ze me op. En jawel, daar kwamen ze al op het bloedplasje af. Varkens die bloed   proeven kunnen in verscheurende monsters veranderen, dat wist Joris maar al te goed. Met een vlijmende pijn in zijn schouder rees hij razendsnel op, schopte een varken van zich af. Via een omgekeerde emmer kon hij met haast bovenmenselijke inspanning zich optrekken aan een leidingbuis van de grote voercontainer in de hoek van de stal. Daar zat hij nu op een soort eilandje midden in de stal met onder zich een meute krijsende varkens.
“Jezus! nee toch”, klonk het nogmaals terwijl het bloed langs zijn arm naar beneden droop. Even drong het tot hem door dat het toch wel raar was om Jezus’ naam op zo’n manier te gebruiken. Jezus? Daar had hij immers niets meer mee……. Nu eerst zorgen dat het bloeden stopt. Hij kon het zelf niet zien, maar vermoedde een flinke jaap in zijn hals. Met zijn zakdoek veegde hij zijn hals een beetje schoon en drukte daarna met zijn arm de wond zo goed mogelijk dicht.
Daar zat hij nu met onder zich de bloeddorstige varkens, hij kon nergens heen. Slechts hopen dat hij bij bewustzijn zou blijven en dat er spoedig iemand eens zou gaan kijken waar hij zo lang bleef.

Het was alweer maanden geleden dat Joris met een verhitte kop bij zijn ouders wegtrok. De eeuwige tafelgesprekken over boeren die moesten vechten tegen regels en de alsmaar aanhoudende drang van zijn ouders, dat hij toch samen met broer Jan de melkveehouderij zou overnemen. Het ging hem steeds meer tegenstaan. Jullie bekijken het maar!
Met een rugzak op en een paar bagagetasjes was hij op zijn fiets gestapt en in zuidelijke richting gereden. Fietsen was Joris’ lust en leven, maar dat hij dat zo lang zou gaan volhouden ……
Vanaf Maastricht volgde hij een route voor fietsers naar Santiago de Compostella. Op zijn derde overnachting ontmoette hij Fons een jonge knaap die zijn priesteropleiding had opgegeven. Fons hoopte tijdens de reis klaarheid in zijn leven te krijgen over wat hij nu verder zou gaan doen. De vier volgende dagen reden ze samen. Op sommige moeilijke bergpassen moest er met fiets en al geklauterd worden en waren ze blij dat ze elkaar konden steunen. De vierde nacht overnachtten ze in een klooster. Na het eten sloeg Fons een klein Bijbeltje open hetgeen bij Joris een reactie uitlokte: “Jezus! Nee toch”. Wat bedoel je Joris? ‘Nou ja, ik dacht dat jij met je opleiding ook je geloof wel had opgegeven’. Ha ha, nee hoor. Voor mij is het nog steeds “Jezus!  Ja toch!” Maar dat wil niet zeggen dat ik dus ook maar priester moet worden. Joris voorzag diepgaande gesprekken en daar had hij geen zin in. De volgende dag nam hij afscheid en besloot langs de Dordogne naar het oosten te fietsen. Fons gaf hem als afscheid een klap op zijn schouder: “Weet je wat het verschil is tussen jou en mij?” Joris haalde zijn schouders op.
“Ik ben op zoek naar datgene waarvoor jij op de vlucht bent”.
Joris wist hier niet goed raad mee. Goeie reis Fons en bedankt voor je korte vriendschap.

Enkele maanden was hij al van huis en de herfst was ook al bijna voorbij. Hij moest een keer een beslissing nemen, zo kon hij niet doorgaan wist hij. Op zijn telefoon zag hij dat zijn banksaldo nog maar zeer minimaal was. De Vogezen, de Jura, de Elzas en ook nog een stuk langs de Moezel en de Rijn, hoelang wil ik dit nog volhouden? Uiteindelijk passeerde hij met gemengde gevoelens de Nederlandse grens. Wat moet ik vertellen als ik weer thuiskom? “Hier is de verloren zoon?”
Al fietsend door Brabant besloot hij eerst eens bij neef Gerrit in Gemert aan te gaan. Gerrit had de varkenshouderij van zijn vader overgenomen ondanks dat hij eerst het onderwijs in wilde. Hoe maakte hij die omslag?
“Kijk nou. Joris! Hoe kom jij hier verzeild?” Een hartelijke begroeting van Lieneke. “Je treft het niet jongen. Gerrit is door zijn rug gegaan en moet plat blijven liggen en intussen moet ik de beesten nalopen”. ‘Nou, dan tref jij het wel, ik heb voorlopig niks om handen, dus kan ik jullie mooi helpen tot neef weer overeind denkt te komen.
En zo was Joris tussen de varkens gekomen. Nog even op een omgekeerde emmer staan om een nieuw lichtpeertje in de fitting te draaien. Hij moet zijn evenwicht zijn kwijt geraakt. Rakelings viel hij langs het stalen separatiehek maar wel met zijn hals in de ophangbeugel waarmee je de hekken kon koppelen.
Hij wist dat Lieneke naar de supermarkt was en zo zat hij intussen al bijna twee uur op zijn eilandje boven de varkens. Het gekrijs was afgenomen, maar hij vertrouwde de beesten nog niet. Eindelijk gaat de staldeur open: “Joris waar ben je? Kom eens kijken, er is een lammetje geboren!” Het was Marijke, het dochtertje van Gerrit en Lieneke. Marijke wil je vlug mamma roepen en zeggen dat er hier iets fout is gegaan?

Door met de separatiehekken te schuiven wist Lieneke een corridor tussen de varkens te maken en met de toegeschoven ladder kon Joris voorzichtig weer naar beneden. “Jong wat zie je wit, wat zal jij het benauwd hebben gehad, dat had slecht kunnen aflopen, je moet wel een beschermengel hebben gehad”.    Een engel …..?     Joris werd stil van de gedachte.
In huis in de woonkeuken begreep hij waarom alles zo lang had geduurd. Lieneke had met de kleine Marijke een kerstboom opgetuigd. Verhip ja, het is bijna Kerst, hij had er totaal niet aan gedacht.
“Ik was bang dat het er bij in zou schieten”, sprak Lieneke toen ze zijn ogen zag: “Dank zij jouw hulp heb ik hier tijd voor kunnen maken”. Gerrit, languit op de bank, mengde zich in het gesprek: “Man wat mogen we God dankbaar zijn voor de afloop. Ik moet er niet aan denken; Joris door mijn  varkens opgevreten, pal onder onze neus en dat vlak voor Kerst”.
Nadat de dokter de wond had gehecht en verbonden was het tijd voor de warme maaltijd en daar had Lieneke veel aandacht aan besteed. Tjonge, wat een feestmaal, sprak Joris. “Zo is het ook bedoeld. Dank zij jouw hulp kon ik vandaag uitgebreid inkopen. En hebben we niet een driedubbele reden voor een feest?” Joris keek haar vragend aan: “Omdat jij het er zo goed vanaf bracht, omdat er een kerstlam geboren is, én …….. omdat we vanavond mogen vieren dat Jezus voor ons op aarde kwam”.

Plots gaat de deur van het achterhuis open: “Toe maar”, zegt Marijke en duwt een mekkerend schaap naar binnen samen met haar pasgeboren lam. “Niet in huis Marijke”, roept Lieneke. “Jawel hoor”, reageert Gerrit: “Deze keer mag het. Een lam met Kerst. Hoe mooi wil je het hebben in de Kerstnacht? Heeft Jezus zich niet steeds met een lam vergeleken?

Joris moest terugdenken aan de benauwde uren op de voercontainer. Daar zit ik nu als varkenshoeder, maar van hoeden is nu geen sprake. Hij dacht aan het laatste gesprek met zijn ouders. Samen met Jan het bedrijf voortzetten. Dat betekent ook dat hij de minder begaafde Jan onder zijn hoede moet nemen. “Ben ik mijn broeders hoeder?”, had hij zijn vader voor de voeten gegooid. Ook kwam de opmerking van Fons bij hun afscheid in herinnering;   Hij op zoek, ik op de vlucht?   Fons had een blije uitstraling. Moet ik ook maar eens op zoek gaan in plaats van vluchten? Trouwens: die beschermengel; waar kwam die rust in hem vandaan toen hij daar zo in angst zat? ’t Was soms net alsof hij er niet alleen was.

Die nacht ging Joris samen met Lieneke en de kleine Marijke naar de kerstnachtdienst in de plaatselijke kerk. De pastoor sprak erover hoe belangrijk het is dat mensen zich met elkaar verzoenen en dat Christus juist naar ons toe gekomen is om ons daarin te helpen.

Frank van Den Dool